Een sleutelfiguur

‘Zolang we nog een kapitalistische maatschappijstructuur hebben waarin het mogelijk is dat de ene groep zich verrijkt ten koste van de andere en zolang het niet mogelijk blijkt dat soort kwesties in redelijk overleg op te lossen, dan moeten we wel het middel van de staking aangrijpen om hetgeen we willen hebben naar ons toe te halen.’ Vakbondsman en sociaaldemocraat van de oude stempel Arie Groenevelt liet het, begin 1972, niet bij dreigende taal: die stakingen kwamen er. Hij liet zich niet afschepen met het aanbod van de werkgevers, zoals de confessionele bonden hadden gedaan, en hij had geen boodschap aan sombere economen als Jan Pen, die hem ervan beschuldigde ‘de grootste inflatiemaker’ te zijn.[1]

Groenevelt was op veertienjarige leeftijd begonnen als loopjongen en instrumentmaker bij een elektrotechnisch bedrijf in Utrecht en was via de Vakbondsschool opgeklommen tot voorzitter van de Metaalbedrijfsbond NVV.[2] In oktober 1971 fuseerde deze bond met enkele andere bonden tot Industriebond NVV. Daarmee werd de bond met 180.000 leden de grootste binnen het NVV en ook ten opzichte van de confessionele industriebonden NKV en CNV nam hij een machtige positie in. Groenevelt werd in februari 1972 tot voorzitter gekozen.[3] In de jaren zeventig was hij een van de politieke sleutelfiguren in de vakbeweging. Groenevelt maakte zich sterk voor een progressief kabinet en voor democratisering.[4] De Industriebond NVV stond voor een ‘socialistische samenleving op basis van arbeidsdemocratie’.[5]

Gevaar of inspiratiebron

In een tijd waarin de vakbeweging vanwege krapte op de arbeidsmarkt een sterke machtspositie had, schoof de ‘compromisloze’ en ‘rechtlijnige’ Groeneveld het harmoniemodel opzij en koos hij met bedrijfsbezettingen en stakingen voor een conflictmodel. De acties verstoorden de traditionele arbeidsrust tussen de sociale partners en veroorzaakten een politiek schokeffect. Cao-onderhandelingen liepen veelvuldig stuk op de eisen van de bonden.

Arie Groenevelt aan het woord tijdens de bondsraadsvergadering van de Industriebond NVV in Nunspeet, 23 november 1976. Foto: Koen Suyk, Nationaal Archief/Anefo.

Arie Groenevelt aan het woord tijdens de bondsraadsvergadering van de Industriebond NVV in Nunspeet, 23 november 1976. Foto: Koen Suyk, Nationaal Archief/Anefo.

Groenevelts bond streed niet alleen voor loonsverhoging, maar ook voor meer collectieve voorzieningen en betere immateriële arbeidsvoorwaarden.[6] Zijn radicale koers kreeg de steun van de leden en van andere bonden. Den Uyl, die met zijn kabinet de spreiding van kennis, macht en inkomen nastreefde, noemde Groenevelt een inspiratiebron.[7] Op rechts werd de vakbondsleider daarentegen gezien als een gevaar. Zo sprak VVD-leider Wiegel over ‘de ondemocratische en onverantwoordelijke Groenevelt’ en riep hij alle werkgevers op diens opvattingen ‘te vuur en te zwaard te bestrijden’.[8]

Minister van asociale zaken

De economische crisis eind jaren zeventig deed afbreuk aan de machtspositie van de vakbeweging en dwong de Industriebond in het gareel. Met de beleidsnota Dóórmodderen of dùrven? uit 1980 maakte ook Groenevelt een draai.[9] Dat nam niet weg dat hij kritisch bleef, zelfs jegens Den Uyl. Toen de PvdA-leiders als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het tweede kabinet-Van Agt bezuinigingsmaatregelen op de Ziektewet aankondigde, sprak Groenevelt over de ‘minister van asociale zaken’.[10] In 1983 koos hij – moegestreden – voor de luwte. Niet lang daarna ging hij met vervroegd pensioen.[11]

[1] ‘Metaalvoorzitter Groenevelt: “Wij blijven als enige duidelijk”’, Het Parool, 11 januari 1972; ‘Gesprek prof. J. Pen (econoom) en A. Groenevelt (voorzitter Industriebond NVV over verband inflatie en loonpolitiek’, Trefpunt (AVRO), uitgezonden op 10 febr. 1972.
[2] Arie Groenevelt, Lotgevallen van een crisiskind (Beilen 2015) p. 65-126.
[3] De andere bonden waarmee de Metaalbedrijfsbond NVV fuseerde waren de Algemene Bedrijfsgroepen Centrale (chemie) en de textielbond De Eendracht. De industriebond van het NKV had 140.000 leden en die van het CNV 57.000. Eind 1975 telde de Industriebond NVV 201.000 leden. De vakcentrale NVV – die vijftien bonden omvatte – had toen 696.000 leden en de confessionele vakcentrales NKV en CNV respectievelijk 362.000 en 229.000. John P. Windmuller en C. de Galan, Arbeidsverhoudingen in Nederland, deel 2 (tweede druk Utrecht en Antwerpen 1977) p. 146-147.
[4] NRC Handelsblad, 18 oktober 1972. De Industriebond, de bouwbond en de voedingsbond van het NVV brachten een stemadvies uit. De vakcentrales onthielden zich daarvan.
[5] Verslag van het oprichtingscongres van de Industriebond NVV gehouden op 15 oktober 1971 in het congrescentrum RAI te Amsterdam, z.pl, z.j., p. 29; Industriebond NVV, Fijn is anders (Amsterdam 1974) p. 5, 13 en 20.
[6] ‘Industriebond NVV kan wel een stootje velen bij een staking’, Nieuwsblad van het Noorden, 31 januari 1972; Remy Vlek, ‘Radikaal en rechtlijnig. Arie Groenevelt en de jaren zeventig’ (Filmwerk Amsterdam en RVU Televisie 1992); Marnix Krop, Wim Kok. Een leven op eigen kracht. Deel 1. Voor zijn mensen, 1938-1994 (Amsterdam 2019) p. 83.
[7] Redevoering Den Uyl in: Verslag van de gewone bijeenkomst van het congres van de Industriebond NVV (Rotterdam 1975) p. 128; de Volkskrant, 5 juni 1975.
[8] Handelingen II, 31 oktober 1972, p. 742 (Wiegel); ‘Wiegel roept op tot strijd tegen Groenevelt’, de Volkskrant, 3 juni 1975.
[9] Industriebond FNV, Economische groei en werkgelegenheid. Dóórmodderen of dùrven? (Amsterdam 1980).
[10] ‘Industriebond FNV ziedend op Den Uyl’, Trouw, 7 januari 1982; Dik Verkuil, De gedrevene. Joop den Uyl 1919-1987 (Amsterdam 2019) p. 367.
[11] ‘Arie Groenevelt wil voor alles eerlijk zijn’, Leidse Courant, 14 mei 1983.