Steun voor activistisch mensenrechtenbeleid

Volgens Laurens Jan Brinkhorst (D’66) prevaleerden economische belangen vaak boven het gewenste actieve Nederlandse mensenrechtenbeleid. Hij bekritiseerde hiermee het beleid zoals verwoord in de regeringsnota De rechten van de mens in het buitenlands beleid uit 1979.[1]Deze nota markeerde het einde van een decennium waarin de bevordering van de mensenrechten een ‘wezenlijk onderdeel’ van het buitenlands beleid werd.[2] Ook bij de Nederlandse bevolking was veel steun voor een activistisch mensenrechtenbeleid. Dit verleidde de Noorse mensenrechtendeskundige Jan Egeland in 1984 tot de constatering dat Nederland ‘has probably become the most effective human rights advocate today’.[3]

In 1971 was Norbert Schmelzer (KVP) de eerste minister van Buitenlandse Zaken die de mensenrechten aan de orde stelde. Volgens hem dienden fundamentele rechten zowel in tijden van vrede als bij gewapende conflicten te worden geëerbiedigd.[4] Nederland wees de schending van mensenrechten ‘waar ook ter wereld’ af.[5]

De openbare of diplomatieke route

Met het aantreden van het kabinet-Den Uyl in 1973 kregen de mensenrechten een plek in het regeringsbeleid. Als uitgangspunt voor het buitenlands beleid gold ‘de nauwe samenhang tussen vrede, veiligheid, rechtvaardige verdeling van de welvaart, wereldrechtsorde en respect voor de fundamentele mensenrechten’.[6] Met name minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel (PvdA) gaf hieraan invulling. Nederland mocht niet zwijgen waar mensenrechten in het geding waren. In sommige gevallen kon men hieraan in het openbaar uiting geven, in andere gevallen zou worden gehandeld langs diplomatieke kanalen. Van der Stoel achtte een gedifferentieerde benadering noodzakelijk, waarbij de doeltreffendheid vooropstond en niet primair het bevredigen van eigen gevoelens.[7]

v.l.n.r. David Owen, Laurens-Jan Brinkhorst en Ed van Thijn tijdens de conferentie over de Olympische Spelen en mensenrechten, 10 april 1980. Foto: Koen Suyk, Nationaal Archief/Anefo.

v.l.n.r. David Owen, Laurens-Jan Brinkhorst en Ed van Thijn tijdens de conferentie over de Olympische Spelen en mensenrechten, 10 april 1980. Foto: Koen Suyk, Nationaal Archief/Anefo.

Gedurfd beleid

Ook na het aantreden van het kabinet-Van Agt bleef de mensenrechtenproblematiek in de belangstelling staan. In de ogen van Jan Nico Scholten (CDA) was de behandeling in het parlement te fragmentarisch. Hij vroeg het kabinet om een beleidsstuk waarin dieper op de doeleinden en middelen van het mensenrechtenbeleid zou worden ingegaan.[8] Hij vond hiermee weerklank bij minister van Buitenlandse Zaken Chris van der Klaauw (VVD).[9] In de nota werden de mensenrechten weliswaar aangewezen als een wezenlijk onderdeel van het buitenlands beleid, maar kwamen ook de beperkingen bij de uitvoering aan bod. Bevordering van mensenrechten mocht geen onherstelbare schade toebrengen aan andere belangen, zoals de ontspanning tussen Oost en West of de emancipatie van de derde wereld. Ook mocht het economisch belang niet te zeer in de verdrukking komen. Daarom meende de regering dat slechts in uiterste gevallen kon worden overgegaan tot sancties.[10]

In de Tweede Kamer werden Van der Klaauw en minister Jan de Koning voor Ontwikkelingssamenwerking (CDA) vooral bekritiseerd op hun terughoudendheid inzake het treffen van economische maatregelen. Volgens Brinkhorst ontbrak elke aanzet voor een geprofileerd en gedurfd beleid. Van der Klaauw gaf dit impliciet toe. Hij meende dat deze maatregelen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid dienden te worden genomen.[11]

[1] Kamerstukken II 1978/79, 15572, nr. 2, 3 mei 1979; Handelingen II 1979/80, OCV, 17 maart 1980, p. 1379.

[2] Ibidem, p. 52; Malcontent, Op kruistocht in de Derde Wereld, p. 12.

[3] Egeland, ‘Focus on human rights’, p. 210, aangehaald door Baudet, ‘Het heeft onze aandacht’, p. 43.

[4] Kamerstukken II 1971/72, 11500, hfst. V, nr. 2, p. 14.

[5] Handelingen II 1971/72, 25 nov. 1971, p. 1390.

[6] Handelingen II 1972/73, 28 mei 1973, p. 1567.

[7] Handelingen II 1973/74, 29 nov. 1973, p. 1318.

[8] Handelingen II 1977/78, 21 febr. 1978, p. 958.

[9] Ibidem, 23 febr. 1978, p. 1116.

[10] Kamerstukken II 1978/79, 15572, nr. 2, 3 mei 1979, p. 103.

[11] Handelingen II 1979/80, OCV, 17 maart 1980, p. 1421 en 1431.