Er zijn vrij weinig onderwerpen die in de Kamer zoveel ophef veroorzaken als bijstandsfraude. Vage geruchten over misbruik van de bijstandsuitkering zijn vaak al reden genoeg om Kamervragen te stellen. Deze politieke alertheid staat in schril contrast met de algemene politieke houding in de jaren zeventig. Misbruik van sociale voorzieningen leek bij veel partijen stevig in de taboesfeer te zitten. Vooral bij linkse en christendemocratische fracties overheerste de vrees dat aandacht voor fraudebestrijding al snel zou omslaan in de stigmatisering van bijstandsgerechtigden.
Bijstandsfraude en preventiebeleid
Exemplarisch is een debat van begin 1974 over de begroting voor het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM). Namens het kabinet-Den Uyl verdedigden minister Harry van Doorn (PPR) en staatssecretaris Wim Meijer (PvdA) hun eerste zelf opstelde begroting. Deze begroting bevatte het voorstel om de hoogte van de bijstandsuitkering op te trekken van 95 naar 100 procent van het minimumloon. Dit was in lijn met het doel de inkomens meer spreiden. [1] Het voorstel ligt op tafel tegen de achtergrond van een internationale oliecrisis. Die leidde ertoe dat het aantal bijstandsgerechtigden snel toenam, maar dat was geen onderwerp van discussie tijdens de debatten. De vraag was vooral hoe kon worden gegarandeerd dat de bijstandsuitkering slechts bij de rechtmatige ontvangers terechtkwam.
DS’70 was de voornaamste aanjager van het debat. Deze partij was in 1971 opgericht uit onvrede over de te linkse koers van de PvdA. Bij het begrotingsdebat in februari 1974 diende Fia van Veenendaal-van Meggelen (DS’70) een motie in waarin zij stelde dat de bijstandsnormen alleen verhoogd mochten worden als het kabinet een gedetailleerde nota presenteerde over zijn fraudepreventiebeleid. [2]
100 gulden boete
Dat Van Veenendaal deze motie indiende was niet verrassend. Twee jaar eerder had zij als staatssecretaris in het centrumrechtse kabinet-Biesheuvel namelijk ook al geprobeerd een strafbepaling aan de Bijstandswet toe te voegen. Bijstandsgerechtigden die geen informatie over hun inkomen konden of wilden verschaffen, kregen een straf van 100 gulden boete of een maand gevangenisstraf. Frauderende bijstandsgerechtigden konden zelfs een gevangenisstraf van twee jaar krijgen. Het voorstel was in grote meerderheid weggestemd door een amendement dat werd ingediend door KVP-woordvoerder Til Gardeniers. Het zou onevenredig veel nadruk leggen op uitkeringsfraude, verhoogde de drempel om een uitkering aan te vragen en tornde bovendien aan de decentrale uitvoeringsstructuur van de bijstandswet. Vooral PvdA-woordvoerder Cees Egas was diep verontwaardigd over het wetsvoorstel:
Men heeft veel meer oog voor een half procent misbruik ter zake van de Bijstandswet dan voor vijf procent belastingontduiking. Er wordt hier met verschillende maten gewogen. Het is altijd de arme die in de hoek wordt geduwd. Ik protesteer tegen dit soort van benaderingswijzen. [3]
ARP-vicefractievoorzitter Hannie van Leeuwen tijdens een debat over bijstandsfraude. Foto: Nationaal Archief, Anefo.
Van de demissionaire regeringspartijen stemden uiteindelijk alleen de VVD en DS’70 voor de strafbepaling. De christendemocratische partijen stemden allen tegen.
De mazen van de wet
Tegen de achtergrond van het verstrekkende wetsvoorstel van twee jaar eerder, leek deze motie van Van Veenendaal uit 1974 redelijk gematigd. Ze stelde nu slechts voor om een nota op te stellen over mogelijk misbruik. Maar toen de discussie over de motie op gang begon te komen, werd het de antirevolutionaire woordvoerder Hannie van Leeuwen toch te veel. Geërgerd greep ze in:
Het is toch dwaasheid. De [bijstands]wet wordt op het gemeentelijk niveau uitgevoerd. Wij hebben daarin de controlemogelijkheden ingebouwd. Er zal heus wel eens, over de hele linie gezien, misbruik worden gemaakt. In elke wet zitten mazen die men nooit helemaal kan dichten. Waarom moet er steeds uitsluitend over deze groepen worden gepraat? Dat benauwt mij. Ik heb dan het gevoel, dat wij bezig zijn met een verkeerde beeldvorming in de samenleving. [4]
Van de jaren 70 tot nu
De motie van Van Veenendaal onderging hetzelfde lot als haar eerdere wetsontwerp. De linkse en christendemocratische fracties verwierpen haar. Toch was het onderwerp hiermee niet van tafel. Gelijk opgaande met de snel stijgende werkloosheid, groeide in de loop van de jaren zeventig ook het aantal geruchten over bijstandsfraude. Met het aantreden van het kabinet-Van Agt in 1977 veranderde het politieke klimaat definitief. Het begrotingsdebat voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk besteedde voor het eerst uitgebreid aandacht aan het misbruik van sociale voorzieningen. Men juichte toe dat steeds meer gemeenten ‘sociale rechercheurs’ hadden aangesteld. In de hierop volgende jaren volgde een steeds scherpere aanscherping van het bijstandsbeleid.
Geleidelijk ontstond het politieke klimaat dat tegenwoordig nog steeds heerst rond bijstand. In de jaren zeventig overheerste de angst dat mensen door strafbepalingen misschien geen bijstand zouden aan durven te vragen. Tegenwoordig lijkt vooral de angst dat mensen onterecht bijstand ontvangen dominant. Het is de vraag hoe lang Hannie van Leeuwen het huidige debat over bijstandsfraude had kunnen toestaan.