Op 2 februari 2021 debatteerde de Tweede Kamer over het initiatiefwetsvoorstel gelijke beloning van vrouwen en mannen. Ingediend door GroenLinks, SP, PvdA en 50Plus. Met dit voorstel wilden de partijen de achterstelling in beloning van vrouwen ten opzichte van mannen bestrijden. Onder andere door de bewijslast om te draaien. Het is niet aan de werknemer om ongelijke beloning aan te tonen, de werkgever moet bewijzen dat hij zijn personeel voor gelijk werk gelijk betaalt.
Terug in de tijd
De gelijke beloning van mannen en vrouwen was ook in de jaren zeventig een onderwerp van debat. In 1974 diende minister van Sociale Zaken Jaap Boersma (ARP) het voorstel ‘Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen’ in. Werknemers moesten gelijk loon voor arbeid van gelijke waarde ontvangen. Al gauw bleek dat het wetsvoorstel voldoende steun zou krijgen in de Tweede Kamer. Een aantal partijen, zoals de ARP en de VVD, maakten zich echter wel zorgen over de economische gevolgen voor bijvoorbeeld de detailhandel.[1] Gerrit van Dam (ARP) vond daarnaast ook dat de vrouw een hogere prioriteit moest toekennen aan het gezin, dan aan het ‘leveren van een rechtstreeks beloonde bijdrage aan het productieproces’.[2] Hij haalde zich hiermee de woede van Nel Barendregt (PvdA) op de hals die dacht dat er inmiddels wel een evolutie bij de confessionele partijen had plaatsgevonden. Fré Meis (CPN) vond de wet juist niet ver genoeg gaan en diende meerdere moties in. Waaronder eentje waarin gevraagd werd ook de werkloosheidsuitkeringen voor vrouwen gelijk te trekken. Het bespreken van deze motie werd echter doorgeschoven naar de behandeling van de begroting van Sociale Zaken.[3]
Minister Boersma tijdens het debat over gelijke beloning, 5 december 1974. Foto: Bert Verhoeff Nationaal Archief / Anefo.
Ambtenaren uitgezonderd?
Opvallend aan het wetsvoorstel was dat in artikel 17 stond dat ambtenaren waren uitgezonderd. In de memorie van antwoord schreef minister Boersma dat gelijke beloning bij ambtenaren al een tijd was gerealiseerd en dat hij het daarom niet noodzakelijk achtte de wet ook uit te breiden voor mannen en vrouwen in overheidsdienst.[4] Erwin Nypels (D’66) vond dit echter geen reden om ambtenaren uit te zonderen en diende een amendement in om de uitzondering uit de wet te halen.[5] In de toelichting op het amendement betoogde Nypels onder meer dat het onwenselijk was om bedrijfstakken die al vrijwillig gelijke beloning toepasten, uit te zonderen. Daarnaast gaf de wet vrouwen de mogelijkheid naar een commissie te stappen wanneer zij ongelijke beloning vermoedden. Nypels wilde ook ambtenaren dit recht geven en op die manier de gelijke beloning voor iedereen veiligstellen.[6]
Artikel 72
Een aantal Kamerleden schaarde zich achter het amendement van Nypels. Klaas Keuning (DS’70) vond het feit dat er geen loonverschillen waren onder ambtenaren, geen reden om ambtenaren zo nadrukkelijk uit de wet te houden.
Vrouwen demonstreren voor gelijke beloning bij het Ministerie van Sociale Zaken, 29 juni 1979. Foto: Rob Mieremet, Nationaal Archief / Anefo.
Ook Barendregt (PvdA) sprak zich uit voor het amendement. Koos Rietkerk (VVD) hield een slag om de arm en zei in principe het amendement te steunen, maar wilde eerst nog het oordeel van de minister afwachten. Minister Boersma had er namelijk op gewezen dat ambtenaren een bijzondere rechtspositie hadden, die was neergelegd in de Grondwet. Artikel 72 van de toenmalige Grondwet bepaalde dat de ‘bezoldiging’ van ambtenaren voorbehouden was aan de Kroon. Het opnemen van ambtenaren in het nieuwe wetsontwerp zou dus strijdig zijn met de Grondwet. Nypels wilde niet dat zijn amendement het wetsvoorstel blokkeerde. Boersma beloofde overleg te plegen met de minister van Binnenlandse Zaken en er een week later op terug te komen.[7]
Ambtenaar m/v
In een brief aan de Tweede Kamer schreef Boersma op 9 december dat hij een aantal staatsrechtgeleerden had geraadpleegd. Samen met de minister van Binnenlandse Zaken concludeerde hij dat artikel 72 Gw geen bezwaar zou moeten vormen om ook ambtenaren in de wet te betrekken. Toch ontraadde hij het amendement, omdat er in de rechtspositieregelingen van ambtenaren al geen onderscheid meer werd gemaakt tussen mannen en vrouwen. Er werd slechts gesproken van ‘ambtenaren’, behalve wanneer het over zaken als zwangerschapsverlof ging. ‘Equal pay is dus in de regelingen zelf verankerd. Opneming van aparte bepalingen zou het bestaan van een niet gemaakt verschil doen veronderstellen,’ aldus Boersma in de brief.[8]
Gelijke beloning
Aan de hand van de brief van Boersma concludeerde Nypels juist om het amendement te handhaven. Hij wilde ervoor zorgen dat de ‘rechtsgelijkheid voor werknemers in het bedrijfsleven en de overheid wordt gegarandeerd’.[9] Voor de VVD-fractie was het amendement een punt van overleg geweest, aldus Rietkerk. In principe deelde de VVD de gedachte die achter het amendement schuilging, maar uiteindelijk steunde de fractie het amendement niet. De fracties van D’66, PvdA, PPR, CPN, PSP en DS’70 stemden uiteindelijk voor het amendement. Dit was niet genoeg om deze aan te nemen.[10] De gehele wet die de beloning voor vrouwen en mannen gelijktrok werd op 10 december 1974 zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer en 18 maart 1975 door de Eerste Kamer.[11] In 1975, toevallig ook het jaar dat door de Verenigde Naties was uitgeroepen tot internationaal ‘jaar van de vrouw’, trad deze in werking.
Verslag van de stakingen van ambtenaren tegen de bezuinigingsmaatregelen van de regering en het uitblijven van behoorlijk overleg over mogelijke ombuigingen. Bron: Instituut voor Beeld en Geluid.