Het voortbestaan van het kabinet-Van Agt/Wiegel (CDA/VVD) hing aan een zijden draad. In het nachtelijke debat van 26-27 juni 1980 zou de beslissing vallen. Twistpunt was of Nederland eenzijdig een olieboycot tegen Zuid-Afrika moest instellen. In november 1979 had een ruime Kamermeerderheid gestemd voor een motie van CDA’er Jan Nico Scholten die het principe steunde van een olieboycot om het regime in Pretoria te dwingen een einde te maken aan de apartheidspolitiek. Het kabinet-Van Agt voelde echter niets voor eenzijdige maatregelen. Alleen wanneer alle lidstaten van de Europese Gemeenschap meededen, zouden economische sancties effectief zijn.
Verdeelde CDA-fractie
De kwestie was riskant vanwege de geringe meerderheid van het kabinet (slechts twee zetels) en de verdeeldheid in het CDA. De christendemocratische Tweede Kamerfractie (49 zetels) viel grofweg in drieën uiteen. Er was een rechtervleugel van ongeveer tien à twaalf leden die – evenals coalitiepartij VVD – economische sancties als een olieboycot van de hand wees. Een grote middengroep sympathiseerde met de antiapartheidsbeweging maar vond de kwestie geen kabinetscrisis waard. Tenslotte eiste een linkervleugel, eveneens ongeveer tien à twaalf leden, radicale maatregelen tegen Zuid-Afrika, desnoods eenzijdig.
Deze groep bestond vooral uit ‘loyalisten’, voornamelijk linkse ARP’ers die in 1977 liever een kabinet met de PvdA hadden gezien en zich het recht voorbehielden om elk voorstel van het kabinet te toetsen aan hun principes. Bij eerdere confrontaties waren zij geweken voor crisisdreiging. Zo stelde de CDA-fractie zich in december 1979 uiteindelijk unaniem achter Van Agt in de kruisrakettenkwestie. In de kwestie van de olieboycot wilden de loyalisten, met Scholten als belangrijkste pleitbezorger, niet opnieuw over zich heen laten lopen. Op de achtergrond speelde ook de discussie over de vorming van het CDA. Over de fusie van KVP, ARP en CHU bestonden binnen de ARP, en met name onder de loyalisten, nog sterke twijfels.
Een wankel evenwicht
Intussen deed fractievoorzitter Ruud Lubbers verwoede pogingen om de eenheid te bewaren. In zijn memoires legde hij uit hoe moeilijk dat was geweest. Je moest ‘laveren’, als in een zeilboot: ‘Eerst ga je een hele poos naar rechts. Als je dan in de buurt van de oever komt, moet je precies op het juiste moment overstag gaan en over links verder varen. En bij de volgende oever herhaalt het zich. En zo kom je vooruit.’[1]
Op 18 juni 1980 nam de Kamer met ruime meerderheid een nieuwe motie-Scholten aan. Het ging om een ‘brede’ tekst over allerlei elementen van een gewenst Zuid-Afrikabeleid – veel daarvan onomstreden – maar die – en dat was natuurlijk de kern – de regering óók vroeg ‘thans’ over te gaan tot een olieboycot. Elf CDA’ers stemden tegen, samen met de VVD, de SGP, het GPV en DS’70.
Bijna een ‘Nacht van Scholten’
Het kabinet wilde niet van wijken weten. Irritatie over het optreden van de loyalisten speelde ongetwijfeld een rol. Op 24 juni bevestigde VVD-minister van Buitenlandse Zaken Chris van der Klaauw het eerdere standpunt: de EG-landen wilden niet meewerken aan een olieboycot en een Nederlandse Alleingang zou een ‘slag in de lucht’ zijn. Het was duidelijk dat het kabinet bereid was het op een crisis te laten aankomen.
Hier was koortsachtig overleg tussen de CDA-fractie en Van Agt aan vooraf gegaan. Het is niet duidelijk wat dat opleverde. Mogelijk kreeg Lubbers – die overigens nog op 22 juni in de media had gesuggereerd dat de kwestie hem geen crisis waard was – de indruk dat er uiteindelijk een compromis zou komen. Het kabinet zou het principe van een olieboycot kunnen accepteren al zou die instemming dan met allerlei voorbehouden gepaard gaan. Hoe dat ook, voor Lubbers kwam de harde afwijzing onverwacht.
Op 26 juni stonden parlement en kabinet tegenover elkaar. Lubbers verraste vriend en vijand door het debat in een vroeg stadium op scherp te zetten. Hij waarschuwde dat het kabinet alleen kon doorgaan bij een voldoende parlementaire basis. ‘Ik dreig niet, ik constateer’. En hij riep het kabinet op een crisis te vermijden, ‘een crisis die ik het heersende regime in Zuid-Afrika niet gun. Kabinet, bezin u!’[2]
Van der Klaauw en Van Agt tijdens het debat over de olieboycot tegen Zuid-Afrika, 27 juni 1980. Foto: Hans van Dijk, Nationaal Archief / Anefo.
Ruud Lubbers interrumpeert tijdens debat over de olieboycot, 27 juni 1980. Foto: Hans van Dijk, Nationaal Archief / Anefo.
Olieboycot versus crisis
Van Agt antwoordde. Van der Klaauw zat zwijgend naast hem. De premier beklemtoonde dat het kabinet de motie-Scholten ‘voor het overgrote deel’ zou uitvoeren. Wat het olie-embargo betrof, zei hij ‘een concessie’ te willen doen: het kabinet gaf de stelling prijs dat een olieboycot alleen in EG-verband mogelijk was. Het zou proberen steun te verwerven bij België, Luxemburg en de Scandinavische landen.
Hierop werd geschorst. In het CDA-fractieberaad verklaarde Lubbers niet te willen meewerken aan de val van het kabinet. De meerderheid was het daarmee eens. De loyalisten vonden Van Agts antwoord echter onvoldoende. Terug in de Kamer accepteerde Lubbers Van Agts ‘concessie’: Het kabinet had weliswaar de opvattingen van het CDA ‘niet volledig’ overgenomen, maar er was toch ‘belangrijke vooruitgang’ gemaakt omdat het bereid was een eenzijdige olieboycot onder ogen te zien. Lubbers: ‘Ik hoop dat een zo groot mogelijk deel van mijn fractiegenoten deze opvatting kan delen.’
De motie-Ter Beek
Hierop diende PvdA’er Relus ter Beek een motie in die de regering uitnodigde de motie-Scholten ‘in haar geheel’ uit te voeren. Scholten zei dat hij deze motie zou ondersteunen ook als dat zou leiden tot een kabinetscrisis. Van Agt gaf echter geen krimp. Hij weigerde te zeggen of Nederland een olieboycot zou instellen als het beoogde overleg met België, Luxemburg en de Scandinavische landen zou mislukken. Daarop werd de motie-Ter Beek met 79 tegen 66 stemmen aangenomen. Dertien CDA’ers stemden voor.
In antwoord op de vraag van PvdA-leider Joop den Uyl of het kabinet bereid was de motie uit te voeren, beklemtoonde Van Agt dat het kabinet al ver was gegaan. Daarbij zou het blijven. Daarop diende Den Uyl een motie van afkeuring in.
Opnieuw werd geschorst. In de CDA-fractie was de verwarring compleet. Fractiemedewerker Joop van Rijswijk noteerde: ‘In de discussie zat kop noch staart. Lubbers maakte er een eind aan: “Allee, we gaan naar beneden, ieder ziet maar wat hij doet!” Naar mijn gevoel was dat het enige wat hij kon doen. Als hij de dertien […] naar hun eindoordeel had gevraagd, zouden zij elkaar vermoedelijk niet hebben durven afvallen. Nu waren ze ieder aan hun eigen lot overgelaten. En dat hielp. Want tijdens de hoofdelijke stemming vielen er van de dertien maar liefst zeven af.'[3]
De zes overblijvers waren nèt niet voldoende voor een meerderheid. De motie-Den Uyl werd met 74 tegen 72 stemmen verworpen. Het kabinet werd gered door DS’70, GPV en SGP.
De zelfverbranding van Lubbers?
Er kwam er dus geen ‘Nacht van Scholten’. Uiteindelijk schrokken, net als eerder, voldoende CDA’ers terug voor een crisis. Het blijft speculeren wat de val van het kabinet zou hebben betekend voor de wording van het CDA (dat in oktober 1980 tot stand zou komen). Lubbers kreeg veel kritiek. Niet alleen had hij de fractie niet op één lijn kunnen houden, op het moment suprême wist hij niet eens hoe er gestemd zou worden. Daarnaast wees Lubbers’ zig-zag-koers erop dat hij ook inhoudelijk geen greep op de kwestie had: hij vond de olieboycot op 22 juni nog geen kabinetscrisis waard, maar zette vier dagen later toch de zaak op scherp – om kort daarna niettemin Van Agts ‘concessies’ te accepteren. ‘Ronduit wonderlijk, om niet te zeggen onnavolgbaar’, oordeelde NRC Handelsblad. Het Parool sprak van ‘de zelfverbranding van Lubbers’. Trouw veronderstelde dat Lubbers ‘de zwaarste uren van zijn politieke loopbaan’ had beleefd.[4]