Zeer ‘tumultueus’ was de begrotingsbehandeling van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) in februari 1979. Spottend noemde VVD-Kamerlid Broos van Erp het debat een ‘ongesubsidieerd stuk volkstheater’.[1] Dit had niet alleen te maken met de uiterst felle confrontaties tussen de oppositionele Kamerleden Marcel van Dam en Hans Kombrink (PvdA) en fractiewoordvoerders van de coalitiepartijen, maar ook door hoogoplopende spanningen rond drie inhoudelijke thema’s.
Een fundamentele discussie
Ten eerste kwam er ondanks verzet van minister van Financiën Frans Andriessen (CDA) een compromis tot stand over het opvoeren van de sociale woningbouw. Om dit mogelijk te maken besloot het kabinet om de bouw van duurdere woningen te ontmoedigen, tot frustratie van de VVD-fractie. Dit alles vond plaats tegen de achtergrond van een fundamentele discussie over de verhouding tussen kabinet en Kamer, nadat het kabinet de Kamer volgens de oppositie onvoldoende had geïnformeerd en minister Pieter Beelaerts van Blokland (CDA) bovendien principiële vragen van PvdA-Kamerleden negeerde.
De coalitie onder druk
Aanleiding voor alle ophef was de motie-Den Uyl die enkele maanden eerder met slechts drie stemmen tegen was aangenomen. De Kamer riep het kabinet daarmee op tot meer sociale woningbouw over te gaan.[2] De uitvoering van deze motie leidde echter tot grote problemen in de ministerraad, waarbij de vraag centraal stond of het totale woningbouwprogramma moest worden vergroot of volstaan kon worden met een verschuiving van koopsector naar woningwetbouw. Pas na een ultimatum van minister Beelaerts en staatssecretaris Gerrit Brokx (CDA) ging Andriessen overstag.[3] Er kwamen 3000 extra woningen in de sociale sfeer.
De minister van Financiën had echter alleen ingestemd met de uitbreiding van het woningbouwprogramma onder voorwaarde van het afremmen van de bouw van duurdere woningen. Op die manier ontstond namelijk ruimte op de kapitaalmarkt waar woningbouwcorporaties en het rijk gebruik van konden maken. Om dit te bewerkstelligen was herinvoering van het rijksgoedkeuringsbeleid noodzakelijk. In het debat hierover hekelde VVD’er Pol van Beer dit beleid als een vorm van centralistische ‘dwang’ en ‘rompslomp’ die haaks op het streven naar decentralisatie stond.[4] Het verzet had geen effect, maar de liberalen sloegen terug door het kabinet met steun van de PvdA op te roepen de sociale woningbouw ook in de komende jaren op te voeren. Het was ‘in strijd met eerder gemaakte afspraken’ tussen kabinet en coalitiefracties, aldus premier Dries van Agt (CDA) in de ministerraad.
In de Kamer werd de motie echter ondanks verzet van het CDA aangenomen.[5] Een week later slaagde de VVD er nogmaals in om het kabinetsbeleid met steun van de PvdA te doorkruisen en de jaarlijkse huurverhoging te verlagen tot vijf procent. Dat staatssecretaris Brokx het VVD-voorstel had ontraden, maakte daarbij onvoldoende indruk.[6]
Schimmenspel in de Kamer
Ondertussen waren de inhoudelijke confrontaties over het bouw- en huurbeleid tijdens deze begrotingsbehandeling voorafgegaan én meermaals onderbroken door een fundamentele discussie over de verhouding tussen kabinet en Kamer. Voorafgaand aan het debat had PvdA-fractievoorzitter Joop den Uyl zelfs verklaard helemaal niet met de begrotingsbehandeling te willen beginnen. Hij had het namelijk onaanvaardbaar geacht dat het kabinet nog geen gevolg had gegeven aan de eerder aanvaarde motie over de sociale woningbouw. ‘Wij voeren hier geen schimmenspel op!’[7] Hoewel de begrotingsbehandeling ‘gewoon’ van start ging, was de toon hiermee gezet.
Na een uiterst felle eerste termijn, waarin oud-staatssecretaris Van Dam het zijns inziens falende beleid van Beelaerts en Brokx aanviel, negeerde
Marcel van Dam bij de interruptiemicrofoon tijdens het debat over de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting, 20 februari 1979. Foto: Koen Suyk, Nationaal Archief / Anefo.
de minister in zijn repliek enkele kritische vragen over de principiële koers van het woningbouwbeleid en de financiële repercussies ervan. Tijdens de tweede termijn vroeg Van Dam uit onvrede hierover een hoofdelijke stemming aan om het debat te schorsen. Aangezien er in de avonduren van 15 februari onvoldoende Kamerleden aanwezig waren om tot hoofdelijke stemming over te gaan, zag Kamervoorzitter Vondeling zich gedwongen de vergadering vervroegd te beëindigen.[8] Toen het debat vijf dagen later werd hervat, leidde dit tot een principieel debat over de verantwoordingsplicht van de minister.
Het vragenuurtje van Oom Henk
Niemand minder dan Den Uyl zelf somde de grieven van de PvdA-fractie op. Niet alleen had de Kamer maanden in het duister getast over de motie aangaande de sociale woningbouw, ook had de minister Van Dam genegeerd en waren Beelaerts en Brokx niet ingaan op vragen over een mogelijk gat van 1,8 miljard op hun begroting. In reactie verklaarde Maarten Schakel (CDA) dat de PvdA met het ‘dramatische’ optreden vooral uit was geweest op een publicitaire stunt.
CPN-voorman Marcus Bakker schoot Den Uyl te hulp. Hij achtte de vragen van de oppositieleider ‘volkomen legitiem’. Ondanks de zeer felle toon van Kamerlid Van Dam achtte Bakker het juíst in een democratisch bestel noodzakelijk dat de minister antwoord gaf op alle vragen, ook wanneer de toon ervan hem niet beviel en zijn beleid principieel ter discussie werd gesteld. Weigerde de bewindsman dit dan dreigde het parlementaire debat af te glijden tot een ‘vragenuurtje van Oom Henk’, waarmee Bakker refereerde aan een voormalig radioprogramma van de VARA waarin simpele kindervragen een-voor-een beantwoord werden door de onderwijzer Henk Oets.[9]
‘Ik geloof dat, wil het parlement niet helemaal afzakken tot het vragenuurtje van Oom Henk zoals je dat vroeger voor de radio had, maar wil het werkelijk een politiek lichaam worden en iets anders dan een permanente persconferentie, dan zal deze Kamer ook moeten eisen dat er over beleid gedebatteerd wordt. Dan maakt het niet uit of een fractie 51 of 53 of 60 of 3 zetels in de Kamer heeft. Dan heeft iedere fractie, iedere mening in deze Kamer recht op een reactie.’
Een karikatuur van een debat
Daarbij sloot ook Hendrik Koekoek van de Boerenpartij zich aan. ‘Als er in deze Kamer één is die vaak geen antwoord heeft gehad, dan ben ik het wel.’ Het parlement moest ten principale een plek van discussie blijven. Het betoog van Bakker maakte indruk en ook Schakel keerde zich af van het ‘in zwang geraakte vraag-en-antwoord-spel’ met ‘voorgebakken’ inbreng wat leidde tot een ‘karikatuur’ van een debat. Toch haalde Den Uyls voorstel om Beelaerts onmiddellijk ter verantwoording te roepen geen meerderheid. Alleen de Boerenpartij en de linkse oppositiepartijen stemden voor.[10]