Ruim veertig jaar geleden, op 11 oktober 1980, vond de formele oprichting plaats van het Christen-Democratisch Appèl (CDA). Dezelfde dag sloten zijn erflaatsters – de Katholieke Volkspartij (KVP), de Antirevolutionaire Partij (ARP) en de Christelijk-Historische Unie (CHU) – hun boeken. Formeel, aangezien de drie partijen ondanks een buitengewoon hobbelig fusietraject op het Binnenhof al eerder tot samenwerking waren gekomen. Voor de verkiezingen van mei 1977 hadden KVP, ARP en CHU al een geïntegreerde kandidatenlijst opgesteld, aangevoerd door Dries van Agt. Na die verkiezingen was de CDA-eenheidsfractie gevormd. Het besluit tot de ‘ene lijst’ was in september 1976 genomen door de partijraden van ARP en CHU, nadat de KVP al eind mei 1976 had ingestemd. De route naar één christendemocratische partij was daarmee eigenlijk al in september 1976 onomkeerbaar ingezet.
De kloof
Tijdens de Algemene Beschouwingen luttele weken daarna leek de PvdA verrast te zijn door de ontwikkelingen in de richting van de christendemocratische eenheidspartij. Lang waren de sociaaldemocraten ervan uit gegaan dat de fusie van de drie confessionele partijen een onhaalbare zaak was. De onderlinge verschillen waren te groot, zo meenden velen binnen de PvdA. Vooral tussen KVP en ARP bestonden grote verschillen van opvatting over de politieke koers en over de grondslag waarop de eenheidspartij zou moeten berusten. Daarbij stelde de CHU nog eens de voorwaarde dat de drie elkaar in de praktische politiek eerst maar eens nader moesten zien te komen (de ‘politieke hypotheek’). Immers: KVP en ARP participeerden in het kabinet-Den Uyl, de CHU zat voluit in de oppositie. Voor samengaan was het noodzakelijk dat de drie aan dezelfde kant van de politieke scheidslijn kwamen te staan.
Ondertussen liet de PvdA niets na om de kloof tussen de conservatieve en de vooruitstrevende krachten binnen de christendemocratie te verdiepen. Die laatste groep werd aangevoerd (en aangevuurd) door de groep evangelisch-radicalen onder leiding van ARP-fractievoorzitter Willem Aantjes. Zij stonden uiterst sceptisch tegenover het CDA-in-wording. Het risico dat de eenheidspartij gedomineerd zou worden door de kwantitatief sterkere KVP en vervolgens zou verworden tot een pragmatische middenpartij was levensgroot in de ogen van Aantjes cum suis.
Een factor van betekenis
Na de zomer van 1976 bleek Aantjes’ positie binnen de christendemocratische beweging echter ernstig verzwakt. Zelfs in zijn eigen ARP was er onvoldoende steun voor zijn voorwaarden en blokkades. Het partijkader, regionaal en lokaal, maar ook de partijbesturen van KVP, ARP en CHU zagen ondertussen in grote meerderheid de integratie als noodzakelijk. Alleen gezamenlijk zouden de partijen nog een factor van betekenis kunnen zijn. Daarbij functioneerde sinds mei 1976 het gezamenlijke CDA-fractieberaad. Elke dinsdagochtend vergaderden de drie fracties gezamenlijk over de Kameragenda van die week. De drie integreerden de fractiecommissies op de verschillende beleidsterreinen en in de regel traden de drie voortaan met één woordvoerder op in de plenaire debatten. Ondanks alle cultuurverschillen en aanvankelijke irritaties marcheerde dat naar behoren. CHU-leider Kruisinga schoof zelfs, samen met Andriessen en Aantjes, aan bij het ‘bewindsliedenoverleg’ van KVP en ARP.
“Schwere Wörter”
Tijdens de Algemene Beschouwingen van najaar 1976 moest PvdA-fractievoorzitter Ed van Thijn reageren op de nieuwe realiteit. Hij klonk wat zuur.
‘Mijnheer de Voorzitter! Eén van de opmerkelijkste gebeurtenissen van de laatste tijd is het samengaan van christen-democratische partijen. Programmatisch is men al een heel eind op streek. Het zoeken is nog naar een lijstaanvoerder. […]
Waar staat nu in het politieke krachtenspel het CDA, dat wil zeggen de gezamenlijke lijst van KVP, ARP en CHU?
Ik zie die lijst al voor mij, zoals vroeger die rijtjes “Schwere Wörter” die wij op school uit het hoofd moesten leren: der Ahn, der Behr, der Bauer. Aantjes, De Bekker, Tolman, of hoe de volgorde ook moge worden. Mijnheer de Voorzitter! Voor hypotheekhouders is de totstandkoming van de ene lijst een groot gebeuren. Het is fantastisch, wat er in een reces allemaal kan gebeuren; […] ik zie – ik zag dit met zorgen – hoe vóór de zomer de ARP zich diep in de schulden stak. Zij verklaarde zich in beginsel tot de ene lijst bereid, onder een aantal voorwaarden. De belangrijkste voorwaarde was, dat in het parlementaire optreden van de drie kamerfracties een groeiende mate van eensgezindheid moest blijken. Dit werd de zogenaamde politieke hypotheek genoemd. Er werd bij gezegd – vlak vóór de zomer – dat zij niet als afgelost kon worden beschouwd. Dat wisten wij dan!
Gezamenlijke fractievergadering ARP, KVP en CHU van links naar rechts: Aantjes (ARP), Andriessen (KVP) en Kruisinga (CHU), het CDA in oprichting, 25 mei 1976. Beeld: Rob Mierement, Nationaal Archief / Anefo.
Wij gingen op reces en kwamen na de zomer weer bijeen en ziet: nog voordat het parlementaire bedrijf weer goed op gang is gekomen, blijkt de hypotheek te zijn afgelost. Wonder, oh wonder! Ik weet niet waar de heren hun vakantie hebben doorgebracht, maar dat moet in een land geweest zijn met een uitstekend ondernemingsklimaat. Misschien zijn ze wel in Nederland gebleven.
Mijnheer de Voorzitter! Er is nog het probleem van de lijstaanvoerder. Dat gaat mij natuurlijk niets aan. Ik heb het idee dat hij hier in de zaal zit. Misschien wil hij even opstaan. Als er niemand opstaat, laat men dan blijven zitten want belangrijker dan de mannetjes is natuurlijk het beleid, de identiteit van het CDA, met name de vraag, welke verantwoordelijkheid deze optelsom van twee regeringspartijen en één oppositiepartij neemt voor het beleid van het kabinet-Den Uyl.
Erg hoopvol ben ik niet dat we daarover veel duidelijkheid zullen kunnen krijgen, als ik zie hoe de heer Aantjes tegenover [journalist] Frits van der Poel verzuchtte: “De mensen zijn bang voor het grauwe grijze midden”. Toch kan ik daarin niet berusten. Het CDA zal er niet aan kunnen ontkomen om vóór de verkiezingen duidelijk te maken waar ze staat, of het de mede-verantwoordelijkheid voor het gevoerde beleid door dit kabinet aanvaardt en of het bereid zal zijn dit kabinet, gericht op spreiding van inkomen, kennis en macht, ook na de verkiezingen voort te zetten. Die duidelijkheid zal onvermijdelijk in deze Kamer moeten worden geschapen. […]’[1]
De christen-democratische richting
Andriessen noch Aantjes reflecteerde in de eigen debatbijdrage op de recente ontwikkelingen in het fusieproces. Voor de eerste was dat allang een voldongen feit, de laatste moest mogelijk zelf nog wennen aan het idee. Slechts Kruisinga markeerde het moment met een melancholieke terugblik, die hij afsloot met een nieuw perspectief:
‘[…] Voor mijn fractiegenoten en mij is dit een buitengewone dag. Na ongeveer zeventig jaren zijn dit in dit parlement de laatste algemene beschouwingen, waar de CHU in deze vorm aan deelneemt. Er zijn daarbij gemengde gevoelens. Wij zijn met al onze vezels nog aan de CHU, aan de Unie van Christelijk-Historischen verbonden. Die CHU was en is een Unie. Zij was opgebouwd uit de vrije anti-revolutionairen van Lohman, uit de Christelijk-Historische Kiezersbond van De Visser en uit de Fries Christelijk-Historischen van Hoedemaker. Lohman, met zijn geweldige verdiensten in de discussie met Kuyper. De Visser, met zijn onuitwisbare verdiensten in de onderwijswetgeving. Hoedemaker, met zijn onvergetelijke inspiratie voor de openheid van de christelijke organisatie en ook van de christelijk politieke beweging. Maar wij zullen onze CHU-bijdrage blijven leveren.
Wij zullen dat doen binnen het CDA, de federatie van de christen-democratische partijen […]. En wij doen dat met vreugde. Vreugde, omdat wij na veel strijd en moeite in al ons menselijk tekort gestalte hebben kunnen en willen geven aan de zo moeilijke opdracht, waar mogelijk, de eenheid van christendemocraten tot stand te brengen. Maar ook en niet minder, omdat wij van oordeel zijn, dat juist in deze tijd van materialisme en van technocratische hovaardij meer nog dan in de tijd van de schoolstrijd naast de socialistische richting, naast de liberale richting, de christen-democratische richting in ons land, naar onze wijze van zien, meer dan ooit noodzakelijk is in de Nederlandse politiek. En omdat wij van oordeel zijn, dat die in zo groot mogelijke eenheid tegenover en naast het socialisme, tegenover en naast het liberalisme, in deze tijd haar christen-democratisch beginsel moet uitdragen en haar actie moet voeren.’[2]