De eerste stappen
De Politieke Partij Radikalen (PPR) werd in 1968 opgericht en was in de jaren zeventig en tachtig een bijzondere speler in de Nederlandse politiek. De PPR bepleitte een radicale democratisering van staat en samenleving en zette zich in voor het milieu en de Derde Wereld. De oprichters kwamen voort uit de progressieve vleugels van de KVP, ARP en de CHU. Een belangrijke bron voor deze nieuwe samenwerking was de onrust die voortkwam uit de aangekondigde eerste stappen van KVP, ARP en CHU om tot een nauwere samenwerking te komen. Uit angst dat de koers van de uiteindelijke fusiepartij conservatief zou worden, verlieten vier leden onder leiding van Jacques Aarden, de KVP-fractie. Drie daarvan bleven in de Kamer als de ‘Groep-Aarden’.[1] Deze afgesplitste groep christen-radicalen was tussen 1968-1971 de voorloper van de PPR-fractie. In 1971 volgde de nieuwe PPR-fractie hen op met twee zetels in de Kamer.
In 1972 volgende het electorale hoogtepunt van de partij. De vervroegde Kamerverkiezingen van november 1972, na de val van het kabinet-Biesheuvel, leverde een grote verkiezingswinst op voor de PPR. Met lijsttrekker Bas de Gaay Fortman, zoon van ARP-prominent W.F. de Gaay Fortman, ging de partij van twee naar zeven zetels. Mede dankzij dit succes en het stembusakkoord Keerpunt 1972 samen met D’66 en PvdA kon de partij deelnemen aan het kabinet-Den Uyl. Deze coalitieregering bestond uit vijf partijen en zou de boeken ingaan als het meest progressieve kabinet ooit. Na dit succes viel de PPR bij de volgende Kamerverkiezingen van 1977 terug naar drie zetels en zou de partij met twee of drie zetels een bescheiden rol in de Tweede Kamer blijven spelen.
Strategiebepaling
Van meet af aan streefde de PPR naar nauwe samenwerking met andere linkse partijen. Eind jaren zestig en begin jaren zeventig leidde dit tot het Progressief Akkoord (PAK). Daarmee streefde de PPR samen met de PvdA en de PSP naar een gemeenschappelijk programma en kandidaten bij gemeentelijke, provinciale en landelijke verkiezingen. Ook vormde de PPR samen met PvdA en D’66 in 1971 het ‘schaduwkabinet-Den Uyl’. De hierop volgende fusieplannen mislukten uiteindelijk, mede vanwege een afwijzende opstelling van de PvdA.
Later in de jaren zeventig moest de partij zich tot het nieuwgevormde CDA verhouden. Uit de voorlopers van deze fusiepartij, met name KVP en ARP, was de PPR immers voortgekomen. In april 1977, vlak voor de Tweede Kamerverkiezingen, werd tijdens een partijcongres een ‘anti-CDA motie’ aangenomen. De PPR sloot zich met deze motie feitelijk bij voorbaat uit van een volgende regeringsdeelname, aangezien een kabinet zonder het nu tot stand gekomen CDA ondenkbaar was. Idealen waren belangrijker dan macht, vond een meerderheid van de partijleden. Deze houding kwam voort uit een gegroeid zelfvertrouwen binnen de PPR. De partij had zeven Kamerzetels en het aantal leden bleef maar groeien.
Bij de Kamerverkiezingen van 1977 werd De Gaay Fortman als politiek leider en lijsttrekker opgevolgd door partijvoorzitter Ria Beckers. Zij was de eerste vrouwelijke lijsttrekker in de geschiedenis van de Tweede Kamer werd. Het verkiezingsresultaat was echter zeer teleurstellend. Onder Beckers’ leiding bleven slechts drie van de zeven zetels over. Veel van de stemmen gingen naar het PvdA van (kandidaat-)premier Den Uyl.
De PPR en twee handen
De PPR richtte zich niet alleen expliciet op het parlement, maar ook op acties daarbuiten. De betrokkenheid bij buitenparlementaire acties kwam tot uitdrukking in de term waarmee de PPR haar plaatselijke en regionale afdelingen aanduidde: ‘aktiecentra’.
De PPR licht haar partijstandpunt toe over het uitsluiten van het CDA als toekomstig coalitiepartner. Fractievoorzitter Bas de Gaay Fortman en Ria Beckers aan het woord, 31 maart 1977. Beeld: Hans Peters, Nationaal Archief / Anefo.
Hiermee nam de partij afstand van een term als ‘afdeling’, want dat stond voor ‘oude politiek’. [2] De PPR beschouwde zichzelf namelijk als een ‘aktiepartij die de mentaliteit en maatschappelijke strukturen wil veranderen’. Dit belichaamde de tweeledige strategie die de radicalen nastreefden. Eerst en vooral was de PPR opgericht als politieke partij en was een parlementaire rol de ambitie. Tegelijkertijd stond actievoeren hoog in het vaandel. Binnen de PPR werd dit ook wel de strategie van de ‘twee handen’ genoemd. ‘Eén van die handen afkappen, zou de partij verlammen. De kunst is, beide handen tegelijk sterk te maken.’[3] Anders dan de PSP, die juist nadruk legde op de buitenparlementaire component, zag de PPR directe actie en parlementaire hervormingen als gelijkwaardig.
De idealen van de PPR hingen sterk samen met de thema’s die de sociale bewegingen in de jaren zeventig over het voetlicht brachten. Mede dankzij deze bewegingen verschoof de politieke aandacht tot op zekere hoogte van materiële kwesties naar ‘postmateriële’ zaken. Denk aan milieu, zelfontplooiing en vrouwenemancipatie. PPR-leden waren vaak intensief betrokken bij maatschappelijke bewegingen, zoals Milieudefensie. Of ze waren actief bij een vredesbeweging zoals Pax Christi of het Interkerkelijk Vredesberaad. Ook waren veel PPR-leden aangesloten bij de vakbeweging of zetten zich in voor ontwikkelingssamenwerking.
De progressieve PPR
In de loop van de jaren zeventig werd de koers van de PPR steeds radicaler en meer activistisch.[4] Dat werd versterkt door de toestroom van veel nieuwe en met name jonge leden, die geen binding hadden met de drie confessionele partijen. Mede dankzij deze nieuwe interne partijdynamiek besloten de PPR-leden begin 1973 op een partijcongres vier thema’s in de nabije toekomst voorop te zetten: vrede, milieu, ‘ekonomiese macht’ en welzijn.
De PPR ging zich meer en meer op de maatschappijkritische voorhoede richten. Zo was begin jaren zeventig de PPR een van de eerste partijen die zich uitsprak tegen kernenergie. Door als enige regeringsfractie een dergelijk standpunt in te nemen, nam de partij in het kabinet-Den Uyl een sterke positie in op het gebied van natuur en milieu. Zo ging de afsluiting van de Oosterschelde mede niet door, omdat, naast het dwarsliggen van de D’66 en enkele Kamerleden van de PvdA, de Radikalen zelfs dreigden om de regering te verlaten.
Na een aarzelend begin zou de PPR zich, na de publicatie van het rapport van de Club van Rome in 1972, steeds nadrukkelijker profileren als groene partij binnen het politiek-maatschappelijke debat. Nadien werd in alle daaropvolgende verkiezingsprogramma’s van de PRR de in hun eigen woorden ‘economie van het genoeg’ een noodzakelijke voorwaarde voor behoud van het milieu. De partij hield daarmee ook vast aan de vergaande milieuambities van Keerpunt 1972.
Over het algemeen stond de PPR ook een radicaal ander perspectief op arbeid en inkomen voor. De partij erkende de goede bedoelingen van het progressieve belastingstelsel, maar constateerde dat in de praktijk de rijksten te veel mogelijkheden behielden om hun eigen rijkdom veilig te stellen. Een significant deel van de PPR-leden legde de prioriteit bij een eerlijke verdeling van de welvaart, binnen Nederland, maar ook met zogeheten Derde Wereldlanden. Deze sociaaleconomische ideeën zou de PPR sterk blijven uitdragen totdat zij in 1990 samen met de CPN, PSP en de EVP opging in het huidige GroenLinks.